De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning (feuilleton)

Nederland is een nieuwe detective rijker. Dick Stein, voormalig agent van de Amsterdamse politie, houdt kantoor op de Wallen. Een Rotterdammer in Amsterdam met een voorkeur voor fatale vrouwen, Feyenoord en jazz, niet noodzakelijk in die volgorde. Gewapend met niet meer dan een bruine band judo, gekweld door een zwak hart en achtervolgd door schuldeisers, weet de (half-)Joodse detective zijn zaken toch telkens weer tot een einde te brengen, al is het soms geen goed einde. Een wekelijks feuilleton met om te beginnen een extra lange, kingsize aflevering van Dick Stein’s eerste avontuur, waarin hij wordt ingeschakeld ter redding van Vorst & Vaderland.

Aflevering 1

Waarin Dick Stein reflecteert op zijn kommervolle bestaan en een nieuwe opdracht plots weer licht aan het eind van de tunnel biedt…

Het kantoor van Stein Detectives BV bevindt zich in een steeg met aan beide zijden een groen gietijzeren hek tussen de Warmoesstraat en de Oudezijds Voorburgwal, op een steenworp afstand van de Kop van de Zeedijk. Toen Dick Stein de sleutel in het gammele slot van het hek stak, schuifelde een roedel toeristen langs, voorgegaan door een stevige matrone die een knalrode paraplu de lucht in stak zodat haar schaapjes niet op drift zouden raken in deze poel des verderfs.

Stein gromde wat voor zich uit. Zijn geliefde Wallen waren veranderd in een soort openluchtmuseum. Het ontbrak er nog maar aan dat de dames achter de ramen op last van de burgemeester werden uitgedost met Mickey Mouse-oren en ijsco’s uitdeelden aan het meegetroonde grut. De voormalige zelfkant van Amsterdam was veranderd in een soort Efteling. Zelfs de laatste drugs die nog werden gedeald op straat waren nep.

Dertig jaar geleden zouden diezelfde dagjesmensen zich hier nooit hebben vertoond, en wanneer wel, waren ze in een wervelwind van graaiende armen binnen mum van tijd ontdaan van  al hun verhandelbare bezittingen. Stein kreeg steeds meer heimwee naar die tijd toen de ‘Dijk’ en omgeving nog angstvallig gemeden werden door iedere godvrezende burger. Hij nam het zichzelf steeds meer kwalijk dat hij als jong agent had bijgedragen aan het ‘schoonvegen’ van de Zeedijk. Nu zou hij al die junkies met liefde terugbrengen naar hun oude stek. Soms dacht hij serieus aan verhuizen. Maar waarheen? En waarvan?

Stein groette de kok van het belendende Italiaanse restaurant die in de steeg zijn sigaar stond te roken, opende de deur van zijn kantoor en liep de smalle steile trap op.

Zijn assistente Fatima had al koffie voor hem gezet. Fatima, die een felgekleurde hoofddoek omgeslagen had maar dat compenseerde met een minirok en kittige nepkrokodillenleerzen laarsjes, deed een avondstudie HBO-rechten, was onderlegd in de nobele kickbokssport, had in haar jeugd in de jungle van Amsterdam-West genoeg straatervaring opgedaan, beschikte ook nog een over de nodige administratieve vaardigheden en was vastbesloten alle kneepjes van het detective-vak onder de knie te krijgen. Het enige waar het Stein nu nog aan ontbrak waren opdrachten van enig gewicht.

Sinds zijn scheiding – waarbij zijn ex-echtgenote als vennoot in de firma 50 procent van de waarde van de firma toegewezen had gekregen  – waren de liquide middelen van de firma zo goed als uitgeput geraakt.  Trudy had al die jaren als boekhoudster van de B.V. opgetreden. Dat was de grondigheid van haar claims bij de rechtbank ten goede gekomen.

Om aan zijn verplichtingen te voldoen had Stein alles van waarde onder zijn bezittingen moeten verkopen: zijn motorboot waarmee hij ‘s zomers op ‘t IJ trok, zijn Citroën BX, zijn verzameling eerste persingen van lp’s van de grootmeesters van de jazz en (het ergste van alles)  zijn kostbare collectie Feyenoord-memorabilia, de club die Stein ondanks het feit dat hij de Maasstad – waar hij meer dan een halve eeuw geleden het licht had gezien –   al lang had verlaten, was blijven koesteren. Slechts weinig Amsterdammers wensten te begrijpen waarom Stein met zijn Joodse afkomst (half-Joods eigenlijk, zijn moeder was volbloed Rotterdamse uit een geslacht waarvan bijna iedere man ergens op zee was verdronken, maar ‘beter een halve Jood dan een lege dop’, aldus de 1e Wet van Stein) zijn sportieve hart bleef verpanden aan de Kuip, waar het enthousiaste thuispubliek bij iedere wedstrijd toch met overgave zong dat het Uitverkoren Volk aan het gas moest.

Het was moeilijk uit te leggen, clubliefde, maar Stein had het.

Dat hij op de Wallen bekend stond als ‘de Kakkerlak’(de koosnaam die Amsterdammers voor het Rotterdamse broedervolk gebruiken), nam hij op de koop toe.

Nadat hij de opbrengsten van de grote uitverkoop van zijn leven aan Trudy had overgemaakt, en behalve zijn boot, auto en lp-verzameling ook zijn gesigneerde shirt van Coen Moulijn, de handschoenen van Eddy Pieters Graafland, een voortand van Theo Laseroms én de glasscherven van het brilletje van Joop van Daele van na de wereldcupfinale Feyenoord-Estudiantes de la Plata van 1971 (1-0) aan de hoogste bieder had verkocht, waren de meest schrikaanjagende aspecten van Trudy’s lynchstemming verdwenen. Die was vooral ingegeven door Stein’s problematische omgang met de huwelijkse trouw. In ieder geval trok ze het door haar advocaat ingediende verzoek dat Stein het recht had verspeeld om ook maar in de buurt van hun kinderen te komen, ten langen leste in. Het waren de benauwdste momenten uit zijn leven geweest, en Stein was in zijn bestaan als voormalig undercoveragent van de narcoticabrigade toch wel het een en ander gewend. Maar liever vocht hij met tien doorgesnoven hooligans tegelijk dan nogmaals in die rechtszaal te moeten kijken in de door dalendiepe verachting getekende ogen van Trudy, zijn Molukse prinses, wier liefde hij na vijftien stormachtige huwelijksjaren voorgoed verspeeld had. Tegen die hooligans zou hij ondanks zijn bruine band judo ook niet zo veel kunnen uitrichten, maar tegen die verwijtvolle blik in die  grote koolzwarte ogen was geen tank bepantserd.

Stein wist zeker dat de hartaanval die hij kort na de scheiding had gekregen, direct verband had gehouden met die blik. Blikken kunnen doden. Hij kon het alleen niet bewijzen.

Maar hij had het overleefd, de bypassoperatie waarbij zijn hele borstkas was open gewrikt en als gevolg waarvan er een litteken van zijn lies tot aan zijn sleutelbeen liep, was volgens de behandelende artsen succesvol verlopen en de batterij aan bloedverdunners en betablockers die hij dagelijks naar binnen moest stouwen leek te werken, al voelde hij zich door al die middelen even verdoofd als een vampier bij zonsopgang.

De grootste moeite had Stein met het niet-roken: meer dan 30 jaar had Stein dagelijks 2 pakjes Gauloises blauw weggepaft, en de artsen hadden hem op het hart gedrukt dat zijn levensverwachtingen bij terugval als extreem futiel moesten worden afgeschreven. Dus liep Stein rond in een zweverige toestand die hem vanaf zijn tenen tot het topje van zijn kruin deed sidderen en uiterst prikkelbaar stemde. Iedere afgetrapte peuk op de straat riep een nauwelijks in toom te houden begeerte in hem op.  Welgemeende adviezen om nicotinepleisters of antirookpillen te gebruiken had Stein, koppig als hij was, in de wind geslagen, en zo was zijn bestaan nu gereduceerd tot een aanhoudend, zeurend lijden.

Stein nam plaats achter zijn bureautje aan het raam met uitzicht op een kale bakstenen muur van het aangrenzende jeugdhostel waar kortgeleden een Australische rugzaktoerist onder invloed van psychedelische paddo’s uit het raam was komen fladderen en begon met tegenzin aan het openen van de stapel post – de meeste aanmaningen van incassobureaus – die Fatima voor hem had klaargelegd.

Zijn assistente zette zijn beker dampende zwarte koffie voor hem neer.

‘Ik krijg alleen maar mensen aan de lijn die nog geld van u willen, meneer Dick’, zei ze in die zangerige Marokkaans-Amsterdamse tongval waar Stein stante pede vrolijk van werd. ‘Ik weet echt niet wat ik die mensen nog moet zeggen’.

‘Kop op, meisje’, sprak Stein, terwijl hij de stapel post met een vloeiend gebaar in een bureaulade veegde en de koffie tot zich nam. ‘Je moet weten, in deze branche heb je te maken met golfpatronen, seizoenfluctuaties, hausse- en baissebewegingen. Nu zijn nu we bijna in de lente, en dat is de beste tijd voor onze bedrijfstak. Het voorjaar kriebelt, de hormonen beginnen te werken, het grote overspelseizoen slaat toe, huwelijken wankelen en bij de firma Stein begint de kassa te rinkelen’.

‘Ik hoop het toch zo voor u’, zei Fatima, terwijl ze met een stralende lach haar hagelwitte tanden liet zien.

‘Geen zorgen’, zei Stein. ‘Het komt altijd goed’.

 

De telefoon onderbrak de meditatieve stilte waarin Stein zich had gehuld achter zijn bureau.

‘Ik spreek met de heer Stein, Dick Stein, de privédetective?’, vroeg de stem aan de andere kant van de lijn.

‘Spreekt u mee’, bevestigde Stein met zijn sonore basstem. ‘Wat kan ik voor u betekenen?’.

‘U spreekt met Van Tichelen’, vervolgde de beller. ‘Majoor Van Tichelen van de Nationale Veiligheidsdienst’.

‘Zeg het eens, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar hou het kort graag, ik heb razend druk’.

Aan de andere kant werd even bedrukt gezwegen. ‘Nu, ja, ik bel u over een delicate kwestie, ziet u, die ik liever niet aan de telefoon besprak’.

‘Dan zal ik u terugzetten naar het secretariaat’, zei Stein. ‘Daar kunt u een afspraak maken voor een eerste consult. Het tarief voor het intakegesprek is 100 euro per uur, vooraf contant te voldoen. 75 als het zonder bon kan’.

De beller werd nu geïrriteerd. ‘Meneer Stein, ik bel u voor een uiterst gevoelige kwestie. Het is van groot belang dat ik u vandaag nog spreek. Heeft u een suggestie?’

Dick Stein zuchtte diep. ‘Beste Van Tichelen, dat gaat zo niet. We hebben hier een drukke praktijk’.

Aan de andere kant van de lijn sloeg majoor Van Tichelen een andere toon aan. ‘Meneer Stein, u weet even goed als ik dat u al sinds tijden geen enkele opdracht van enige betekenis heeft gekregen en dat u door een hartoperatie maanden uitgeschakeld bent geweest. Alleen al uw schuld bij de Belastingdienst zou volstaan voor de voltrekking van een onmiddellijk faillissement.  En ik verzeker u dat één telefoontje mijnerzijds volstaat om er voor te zorgen dat die aanvraag vandaag nog de deur uitgaat. Dus ik raad u met klem aan mij fatsoenlijk te woord te staan. Ben ik duidelijk?’

Stein, uit het lood geslagen gebracht door het tamelijk indringende inzicht in de specifieke dilemma’s in zijn boekhouding die de onbekende beller had benoemd, kuchte even en wreef over zijn borstelige wenkbrauwen, ten teken dat hij diep nadacht.

‘Goed dan, Van Tichelen, als je er zo op staat, kan ik misschien toch wel een gaatje voor je maken. Om 16.00 uur in café Dolly, schikt dat?’

‘Uitstekend, meneer Stein’, antwoordde de beller. ‘U kunt mij herkennen aan mijn groene jagersjas met in de linkerzak een exemplaar van NRC-Handelsblad’.

‘Mm, dat wordt nog een harde dobber, Van Tichelen’ bromde Stein. ‘Zo ziet bijna iedere klant eruit in café Dolly’.

‘Zorg maar dat u op tijd bent’, riposteerde Van Tichelen nijdig voordat hij zonder verder ceremonieel het gesprek beëindigde.

Stein tuurde door het raam naar de blinde muur. Wat zou de NVD van hem moeten? Stein deed al jaren geen zaken meer die de interesse zouden kunnen wekken van welke inlichtingendienst dan ook. De jaren dat Stein werd ingeschakeld voor andere kwesties dan scheidingen, bedrijfsdiefstalletjes en weggelopen huisdieren, lagen ver achter hem.

Café Dolly is een van de weinige cafés in de Amsterdamse binnenstad waar met happy hour nog gratis gehaktballen worden uitgedeeld. Sinds zijn hartaanval en de daaropvolgende operatie had Stein zijn voormalige stamcafé niet meer bezocht, maar dit leek hem een geschikt moment voor een rentree.

‘Kijk nou, meneer de detective!’, zei barman Harry blij verrast, terwijl Stein zijn regenjas aan de kapstok ophing en plaatsnam op een barkruk bij het raam.

‘Goed je weer te zien, ouwe pik’.

‘Insgelijks Harry’, zei Stein.

Dolly, de eigenaresse van de zaak, kwam met haar volle 150 kilo van haar kruk bij de gokkast gezet om zich op Stein te storten. Ze was een van de weinige vrouwen in haar gewichtscategorie die roze mini-jurken met zwarte leggings droeg. Ze rookte mentholsigaretten via een pijpje met een nicotinefilter. Ze klonk als Rod Stewart in ademnood en ook haar hooggeblondeerde kapsel deed denken aan de Schotse bard.

‘Dickie!’ , riep Dolly.  ‘We zaten zo over je in, knappe gozer van me. Gaat het nou weer een beetje met je rikketik?’

‘Ik mag niet klagen, mop’ , bromde Stein, terwijl hij het spervuur van kussen op zijn wang gelaten onderging. ‘Maar als je me echt niet dood wil hebben zet je nu subiet die herrie af’.

‘Komt voor elkaar, lieverd’, zei de bar-eigenaresse. ‘Harry, zet eens wat anders op!’

‘Wat is er nou weer mis met René Froger?’, vroeg de barman op vertwijfelde toon.

‘Het is muziek uit de hel, Harry’, zei Stein, die muzikaal leefde op een streng dieet van Cannonball Adderley en andere grootheden van de jazz,  muziek die wat hem betreft het eenzame hoogtepunt van de menselijke beschaving verbeeldde.

 

Het was niet druk in het café. Een paar verdwaalde toeristen, bouwvakkers uit de provincie aan een tafel aan het bier, een stelletje lokale klaplopers broederlijk samengedromd rond de eenarmige bandiet. Frontaal tegenover de tap, op zijn vaste stek, zat vaste klant Willem, een voormalig kapitein op de grote vaart, die met vervroegd pensioen was gegaan nadat  een mammoettanker vol ruwe olie onder zijn leiding ergens bij Golf van Biscaje tegen de klippen was gevaren. Willem sprak nooit veel, tenminste niet voordat hij een kratje Heineken naar binnen had gewerkt.

‘Goed je weer te zien, kakkerlak’, zei de barman. ‘Wat heb je zoal uitgespookt?’

‘Ach, niet veel bijzonders’, zei Stein, terwijl hij toezag hoe de barman een spa citroen met twee klontjes ijs en een schijfje citroen voor hem inschonk . ‘Ik doe het wat rustiger aan. De jaartjes gaan meetellen, weet je’.

‘Vertel mij wat’, zei Harry. ‘ Al dat gejakker, het kan niet goed zijn voor een mens’. Hij maakte een gebaar naar zijn hart. ‘En hoe gaat het daar?’

‘Ik mag niet klagen’, zei Stein.

‘Ach, dood ga je toch’, zei Harry met een droevige blik, terwijl hij een theedoek over zijn schouders sloeg.

‘Daar heb je een punt’, zei Stein, en hij bladerde even door de krant. Een bomaanslag in Bagdad. Een overstroming in India. Een liquidatie in het Amsterdamse drugsmilieu. Op pagina 3 viel Steins oog op een foto van de Nederlandse minister van Veiligheidszaken Steffie Dros, een massieve vrouw van middelbare leeftijd met het gezicht van een buldog, die sprekend  leek op de legendarische FBI-directeur J. Edgar Hoover, die uiteindelijk ook jurken droeg in zijn vrije tijd.

‘DROS BELOOFT BB SNEL OP TE ROLLEN’, luidde de kop van het bericht.

 

‘Van de parlementaire redactie

DEN HAAG –  Minister Dros van Veiligheid is in de Tweede Kamer gisteren duchtig aan de tand gevoeld over het vastgelopen onderzoek van de Nationale Veiligheidsdienst (NVD) naar  het Bataafs Bevrijdingsfront (BB).

Het BB claimde de aanslag met verfbom op de Gouden Koets op  Prinsjesdag  en stelde in een manifest hardere acties in het vooruitzicht. Sindsdien verkeert de Nationale Veiligheidsdienst, de door Dros opgerichte koepelorganisatie waarvan alle geheime diensten van het land onderdeel uitmaken, in hoogste staat van paraatheid. Maar tot nog toe werd in het opsporingsproces geen enkele vordering van betekenis gemeld.

De bewindsvrouw verdedigde zich met hand en tand tegen haar critici. Dros bestreed dat de door haar opgerichte NVD – waarin inlichtingendiensten van de politie en het leger samenwerken om functioneler te opereren –  een ‘geldverslindend particulier speeltje van de minister’ is, zoals oppositiepartij Links Blok (LB) haar voor de voeten wierp.

Dros beloofde de Tweede Kamer dat de NVD binnenkort met een ‘tussentijds evaluatierapport’ komt waaruit blijkt dat de dienst op diverse terreinen wel degelijk ‘klinkende resultaten’ heeft geboekt.

 In het kader van de noodzakelijke geheimhouding wilde de minister geen nadere mededelingen doen, maar zij kondigde aan dat er op korte termijn een voortgangsrapportage over het BB zal worden overlegd aan de Kamercommissie Inlichtingenwezen, wier beraadslagingen geheim zijn en in de wandelgang de “commissie-Stiekem” wordt genoemd’.

 

Stein klapte de krant dicht. Nu kon hij de gloeiende haast van majoor Van Tichelen beter begrijpen. Op Prinsjesdag was de Gouden Koets, het rijtuig waarmee de koninklijke familie traditiegetrouw naar de Staten-Generaal op het Binnenhof trok ter inwijding van het parlementaire jaar, tijdens de traditionele rijtoer door de binnenstad van Den Haag bekogeld met een verfbom. De hele koets plus trekpaarden en de omringende lakeien kwamen onder de rode verf te zitten en de paniek was enorm geweest.  De beelden van het verbouwereerde koningskoppel achter de grote verfklodders op de ruiten van de Gouden Koets waren de hele wereld overgegaan.  De dader was in de consternatie die daarna ontstond als een schim opgelost in de massa.

De aanslag werd daarna opgeëist door het Bataafs Bevrijdingsfront, kortweg BB, een tot dan toe onbekend gezelschap dat kort daarop via de pers een manifest had verspreid, waarin het koningshuis de wacht werd aangezegd.

Een en ander had geleid tot een zinderende crisis in politiek Den Haag, die vooral op het bordje was gekomen van minister Dros en haar Nationale Veiligheidsdienst en dus was er dringend behoefte aan een succesje. En kennelijk was daarin Stein een rol toebedacht – een teken dat de wanhoop in Den Haag inmiddels dramatische vormen moest hebben aangenomen.

Precies op het afgesproken tijdstip kwam majoor Van Tichelen het café binnen. Het was een lang mager heerschap met een vlassig snorretje en een metalen bril met donkergele glazen, compleet met  groene jagersjas en de liberale middagcourant in de linkerzak. Onder zijn armen droeg hij een bruine lederen tas. Zijn handdruk voelde enigszins klam aan.

Nadat ze eenmaal aan tafel hadden plaatsgenomen, begon Van Tichelen zich te excuseren. ‘Ik spijt me dat ik zo tegen u uitviel aan de telefoon’, zei hij, terwijl hij schichtig om zich heen keek. ‘De zaak waarover ik u had willen spreken is uiterst delicaat. En uw hulp is onmisbaar. Dat wil zeggen, u beschikt over een stukje know how waar onze organisatie ondanks alle expertise die wij in huis hebben maar moeilijk toegang toe heeft’.

‘Een stukje know how’, herhaalde Stein spottend.

‘Jawel. Kent u deze mevrouw nog?’, vroeg Van Tichelen. Hij pakte een foto uit de tas die hij al krampachtig op zijn schoot hield en toonde die aan Stein. Stein herkende zichzelf onmiddellijk – drie decennia jonger, met leren jack, spijkerbroek, volle haardos (terwijl hij nu al lichtelijk kalend was, de werkelijke reden dat hij nu zijn onafscheidelijke keppeltje droeg). Naast hem op de foto een jonge vrouw, eveneens in leren jack en spijkerbroek, met lang hennarood haar en grote groene ogen, die een arm over zijn schouder had geslagen.

Esther Blom.

Ze was indertijd actief in de radicaalste geledingen van de kraakbeweging – krakerster, zoals dat in die dagen heette. Toen Stein haar  leerde kennen was ze om politieke redenen lesbisch, maar voor Stein had ze een  uitzondering  gemaakt. Toen hij haar uiteindelijk had opgebiecht dat hij geen kraker, maar undercover-agent was, had ze hem vervloekt en voor nazi uitgemaakt.

 

‘Leuke foto’, zei Stein. ‘Mag ik ‘m houden, voor het familie-album?’

Van Tichelen griste de foto weg uit zijn hand en borg hem veilig op. ‘Later krijgt u al het materiaal dat u nodig heeft, als u de opdracht tenminste aanneemt’, sprak hij op gebiedende toon.’ Mijn vraag is, weet u waar mevrouw Blom zich momenteel bevindt?’

‘Geen idee’, zei Stein in alle eerlijkheid.

‘Helaas hebben we alle reden aan te nemen dat mevrouw Blom tot over haar oren is  betrokken bij het Bataafs Bevrijdingsfront’, sprak Van Tichelen met een intense blik.

Stein wreef even over zijn borstelige wenkbrauwen en begon toen te lachen.

‘Wat een onzin’, zei hij. ‘Alleen omdat ze ooit bij de kraakbeweging zat? Zitten jullie nog steeds met dat “Geen woning, geen kroning“? Nee, ik denk niet dat je bij mij aan het juiste adres bent, Van Tichelen…Waarom probeer je de jeugdpolitie niet eens? Ik weet zeker dat er momenteel een paar scholieren ergens op een zolderkamer zich te pletter zitten te lachen over alle consternatie die ze hebben veroorzaakt’.

‘Scholieren?’, riposteerde Van Tichelen verontwaardigd. ‘En dit noemt u zeker ook kinderspel, meneer Stein?’.

Hij presenteerde Stein een velletje A-4, waarop met uitgeknipte krantenletters de volgende boodschap te lezen was:

 

‘Koning Hansworst

Je dagen zijn geteld.

Koningsdag gehaktdag.

Leve de Bataafse volksrepubliek!

BB’

 

‘Tsja’, zei Stein, terwijl hij het velletje teruggaf. ‘Wel een beetje cru briefje’.

‘Het is veel meer dan dat’, sprak Van Tichelen op besliste toon terwijl hij het papier voorzichtig in zijn aktetas schoof. ‘Deze brief is begin deze week afgegeven bij het werkpaleis van de koning. Dit is een regelrechte doodsbedreiging, meneer Stein. Dit betekent dat er een aanslag op het leven van onze vorst is gepland, en wel op Koningsdag, die  op uitdrukkelijk verzoek van de koning en zijn echtgenote eindelijk weer eens zal worden gehouden in de hoofdstad. En helaas hebben wij alle redenen om aan te nemen dat uw Esther Blom in dit complot een belangrijke, zo niet cruciale rol  speelt. En daar komt u in het spel. Want u kent mevrouw Blom niet alleen van vroeger, u bent ook nog eens detective van beroep, tenminste, als we u nog zo mogen noemen’.

De ambtenaar keek nu enigszins triomfantelijk, terwijl hij een mapje presenteerde waarop ‘Dick Stein’ stond geschreven. ‘Ik ben zo vrij geweest uw loopbaan onder de loep te nemen’, zei hij, terwijl hij de map opende. ‘Een nogal deprimerende bezigheid, moet ik zeggen. U begon zo veelbelovend. Een eervolle vermelding aan de Politie-Academie, hetgeen al heel bijzonder is, ik bedoel, er zijn niet zo veel mensen van uw afkomst bij de politie…’

‘Hoe bedoel je, mijn afkomst?’, onderbrak Stein nors.

‘Nou, u bent toch… van Joodse afkomst?’, zei Van Tichelen, ietwat verlegen..

‘Nee, nee, dat is een misverstand’, zei Stein. ‘Eigenlijk is het Von Stein. Wij zijn verarmde Pruisische landadel. Mijn overgrootvader was Otto von Stein, Freiherr van Pommeren. Een van de beste kameraden van de laatste Kaiser, God hebbe zijn ziel’.

‘Juist ja’, zei Van Tichelen, terwijl hij Steins dossier verder doorbladerde. ‘In de jaren ’80 krijgt u als lid van het team Inlichtingen & Operaties de opdracht te infiltreren in de radicale segmenten van de Amsterdamse kraakbeweging. Dat gaat met het grootste gemak, maar uw superieuren vinden dat u een beetje te diep geïnfiltreerd raakt. Volgens de rapporten bent u verantwoordelijk voor het mishandelen van diverse leden van de Mobiele Eenheid, en u steekt zelfs een auto van de politie in brand’.

‘Dat was allemaal onderdeel van de cover’, legde Stein uit. ‘Je moest jezelf geloofwaardig maken in die business’.

Majoor van Tichelen bleef onverstoorbaar zijn dossier doorbladeren. ‘Dan wordt u gestationeerd op bureau Warmoesstraat. Uw onderzoek naar een reeks moorden bij de Chinese gokmaffia leidt tot de val van commissaris Spitsvogel – waarvoor u een promotie krijgt’.

‘En een enkeltje Bijlmermeer’, vulde Stein aan.

‘Juist, de Bijlmermeer, zei Van Tichelen. ‘Ook daar weer een indrukwekkende staat van dienst. U arresteert de serieverkrachter van de Geldershoofd, doet uitstekend werk bij het oprollen van een Surinaams heroïnesyndicaat, u krijgt zelfs een benoeming tot chef-inspecteur aangeboden, die u vreemd genoeg afslaat’.

‘Ik ben nu eenmaal geen kantoortype’, legde Stein uit.

‘In plaats daarvan begint u aan levensgevaarlijke operaties stuk voor stuk, maar u lijkt als een vis in het water. U weet zelfs door te dringen tot de harde kern van de bende van Dikke Jan, een van de meest gevreesde criminele organisaties van het land op dat moment’.

‘Het was op zich geen onaardige kerel, Dikke Jan’, zei Stein. ‘Je moest hem alleen niet in de buurt van een kettingzaag zetten’.

‘Daarna komen er bij uw superieuren verontrustende meldingen binnen over uw levenswandel’, ging Van Tichelen verder. ‘Drugsmisbruik, overmatige alcoholconsumptie, een laten we zeggen…bonte levenswandel’.

‘Ach ja’, verzuchtte Stein. ‘Dat is allemaal erg lang geleden’.

Van Tichelen las onverstoorbaar verder. ‘Na een reeks klachten en een intern onderzoek wordt u gedegradeerd tot agent bij de wegsleepdienst. U, gekrenkt, neemt ontslag en opent u uw eigen detectivepraktijk. U viert triomfen als u de Nederlandse oorlogsmisdadiger Hein Grunten in Argentinië opspoort. In één klap bent u wereldberoemd in Nederland. De opdrachten stromen binnen. Grote bedrijven schakelen uw hulp in. Het gaat u voor de wind. En dan begint de grote afdaling. Zaken van enige importantie krijgt u niet meer, alleen nog maar scheidingsgevalletjes, bedrijfsdiefstalletjes, verzekeringskwesties…’

‘Vergeet de weggelopen huisdieren niet’, bracht Stein in.

‘Ach ja, de weggelopen huisdieren’.

Van Tichelen liet voor het eerst in het gesprek iets van een lachje zien en leunde achterover, kennelijk voldaan dat hij een snaar had geraakt. Hij bladerde nog wat achteloos door in de map. ‘Ach ja, en daarna de scheiding, financiële problemen, een hartaanval, u raakt uw laatste klanten kwijt…Enfin,  en u wordt er ook niet jonger op…’

‘Juist, dank voor dit handige overzicht’, zei Stein. ‘Kom, ik stap maar weer eens op’.

‘De waarheid is soms onaangenaam, meneer Stein’, zei Van Tichelen met een vilein grijnsje. ‘Maar ik bied u nu de kans om u zelf aan uw eigen haren uit het moeras te trekken. Spoor Esther Blom op, en ik garandeer u dat uw problemen over zijn. Onze dienst werkt graag samen met betrouwbare freelancers. Ondertussen had ik dit in gedachten als voorschot’.

Van Tichelen schreef iets achterop een bierviltje en liet dit in een oogwenk zien aan Stein, die toch maar weer was blijven zitten.

Stein bromde iets.

‘U treft het voorschot hierin’, zei Van Tichelen, terwijl hij een envelop uit zijn tas pakte en voor Stein neerlegde, samen met een formulier. ‘U hoeft alleen maar even hier te tekenen voor ontvangst, en in de envelop treft u tevens het dossier met alles wat wij weten over Esther Blom  en het Bataafs Bevrijdingsfront. Als u haar binnen twee weken vindt, krijgt u nog eens hetzelfde bedrag. Al uw onkosten worden vergoed. Voorwaarde is wel dat u uw mond stijf dicht houdt. Behalve dan tegen mij en mijn superieuren. Deze zaak wordt tot op het hoogste niveau gevolgd… Hebben wij een afspraak, meneer Stein?’

Stein keek nog een keer naar het formulier en de envelop voor hem.

‘O.K., vooruit dan’, zei hij na een lang zwijgen, en hij zette zijn handtekening op het formulier. Van Tichelen schoof hem de envelop toe.

‘Ik zal kijken wat ik voor je doen kan, Van Tichelen’, zei Stein. ‘Maar ik garandeer niets’.

‘Vanzelfsprekend’, zei de majoor onaangedaan, terwijl hij zich in zijn groene jagersjas hees. ‘Good hunting, meneer Stein, ik neem maandag contact met u op’.

 

Good hunting! Wat dacht die Van Tichelen dat Stein was, een verdomde premiejager, bedacht Stein zich, zittend op de bril van het toilet van het café, terwijl hij het geld telde dat Van Tichelen  had achtergelaten.  Hij stopte de knisperend verse biljetten zorgvuldig in zijn portemonnee, stopte de envelop met het dossier in de binnenzak van zijn regenjas en liep terug naar de bar, waar barman Harry hem polsend aankeek.

‘Een rondje voor de hele zaak, Harry’, riep Stein. ‘En neem zelf ook wat’.

De aanwezigen in café Dolly barstten collectief uit in gejuich, behalve kapitein Willem, die in gedachten verzonken was.

‘Dick is back in business!’, riep Harry vrolijk uit.

‘Kijk maar uit voor je hart!’, riep Dolly vanachter de gokmachine.

 

Zal Dick Stein de Koning kunnen redden van het Bataafs Bevrijdingsfront? En zal hij Esther Blom weten te vinden? Lees het hier in de volgende aflevering van ‘Dick Stein, privédetective: In naam van de Koning’. Klik hier voor aflevering 3, hier voor aflevering 4, hier voor aflevering 5, hier voor aflevering 6 en hier voor aflevering 7 (gratis).